NSB

Nationaal Socialist

Opkomst - Ondergang

WA - SS

Jeugdstorm

WHN - NVD

Arbeidsdienst

Arbeid

Dagelijks leven

Distributie

Joden

Luchtbeschermingsdienst

Persoonsbewijs

Nederland paraat

Oranje/verzet

Nationalisme/fascisme

Surrogaten

Zwart/Nationaal Front

 
Werken in Nederland
 
Er is geen gebied geweest, waarop de Duitsers, vooral aanvankelijk zo'n vlijtige en hartelijke medewerking van Nederlandse kant hebben gevonden als juist hier. De Nazi's hadden het geluk, dat ze daarbij konden speculeren op de burgerlijke minachting voor werkloosheid en de geheime nijd en weerzin tegen de z.g. arbeidsschuwen. De secretaris-generaal van Sociale Zaken, de heer Scholten, werd opgevolgd door de heer Verwey en als directeur van het Rijksarbeidsbureau trad op de heer Knetsch. Beide heren hebben hun naam in de vaderlandse geschiedenis 'onsterfelijk' gemaakt, vanwege de trouw en voortvarendheid waarmee ze onze vijanden aan Nederlandse arbeiders hebben geholpen.
 
    
 
Boven:
3 documenten van één persoon: v.l.n.r.:
1. Fahrschein. Genoemde persoon heeft voorrang de 'Omnibus' te gebruiken. Zevenbergen, 16 maart 1944. Afgegeven en ondertekend door W. Wittkamp, SS Untersturmführer und Stellungs Offizier.
2. Bescheinigung. Verklaring dat genoemd persoon ingezet is voor 'Stellungbau im Bauabschnitt Standaarbuiten Stampersgat'. 16 maart 1944. Ondertekening W. Wittkamp als boven.
3. Legitimatiebewijs. Persoon in kwestie is ingezet bij Bauabschnitt Nord Zevenbergen. Werk in Noord-Brabant.
 
 
Organisatie Todt - OT
De organisatie 'Todt' bestond voor het  merendeel uit formaties van de NSDAP en leden van het 'Arbeitsbereich'. Deze laatsten waren voornamelijk met een revolver bewapende mannen tussen de 45 en 65 jaar. Ze waren gekleed in gele uniformen met een rode mouwband waarop een swastika was afgebeeld en ze droegen een gele pet. Vanwege hun gele uniformen kregen ze al gauw de bijnaam 'geelvinken' of 'goudfazanten'. Vanaf herfst 1944 werden ook niet-Duitse mensen toezichthouder. Zij waren gekleed in zwarte uniformen en hadden boven aan de mouw op hun uniform de naam 'Organisation Todt' staan.
 
Hansa
In Nederland ressorteerde de 'Oganisation Todt', de zogenaamde 'Einsatz Holland', onder de 'Einsatzgruppe Hansa' in Bremen. De Hansa bestond uit tien Oberbauleitungen. Voor Nederland was er een hoofdbouwafdeling 'Noord' en 'Zuid', respectievelijk gevestigd in Zwolle en Lochem. Verbindingsleider in ons land was de hoofdbouwleider prof. dr. Wiendieck. De hoofdbouwafdelingen waren weer onderverdeeld in bouwafdelingen, hoofdreferaten, referaten en zaakgebieden. De hoofdbouwafdelingen werden aangeduid met de naam van de hoofdbouwleiders. Er werd gesproken van den hoofdbouwafdeling dr. Winkler te Assen, hoofdbouwafdeling Wilde in Lochem en hoofdbouwafdeling Klomp in Zwolle. Na september 1944 werd de organisatie in Nederland steeds moeilijker. Toen de 'Einsatzgruppe Hansa' in Bremen was gesplitst, volgde de ene reorganisatie na de andere. Uit brokstukken van diverse O.T. eenheden kon men later een hoofdbouwafdeling vormen. Op 5 april 1945 verhuisde de Einsatzleitung van Ommen naar Winschoten, waarna ze vervolgens op 8 april 1945 naar Duitsland verdween.
 
  
 
 
Vrijstelling om voor de O.T. te moeten werken met daarnaast een Arbeidskaart
 
 
 
WESTWALL
 
Als de Nederlandse kust niet in zo'n sterke staat van verdediging gebracht was, zou dan de bestorming van de Atlantik Wall toch in Normandië gebeurd zijn, of zou een onverdedigde Nederlandse kust misschien het juiste punt hebben opgeleverd om te landen, met het gevolg, dat geheel westelijk Nederland verwoest zou zijn geweest? Het is niet er fraai om onhoorbaar te mompelen; gelukkig dat onze kust in zo'n sterke staat van verdediging gebracht was en hardop te zeggen: sla dood degene, die het gedaan heeft. Mussert heeft het een zegen voor Nederland gevonden, dat in 1944 en 1945 de oorlogshandelingen vrijwel geheel buiten ons land om hebben plaats gevonden. Het hemd is nu eenmaal nader dan de rok. En een verwoest Normandië ging hem minder aan het hart dan een verwoest Holland. (Uit Mussert's verantwoording).
 
Nederlanders hebben voor de O.T. ook meegewerkt aan de Westwall en sommigen hebben daarvoor ook de Westwall medaille uitgereikt gekregen.
 
 
 
       
 
 
 
 
Spitters
Een andere vorm van Duitse mensenjacht was het zgn. spitten voor de vijand. Daaronder wordt verstaan de oproeping van Nederlandse burgers om, hetzij in de eigen gemeente, hetzij aan de uitgebreidere verdedigingslinies in Oost-Nederland, voor kortere of langere tijd mee te werken.
 
Zelfs jongens van zestien jaar werden door de Duitsers gedwongen voor de 'Organisation Todt' te 'spitten' en verdedigingswerken aan te leggen. Er kwamen zo steeds meer dwangarbeiders. Er werd echter zodanig gewerkt, dat men altijd 'voor het oog' wel wat aan het doen was, maar niets opschoot.
 
Arbeidskaart
Aan iedere spitter werd een arbeidskaart uitgereikt, die elke dag s'morgens werd ingenomen en waarop de gewerkte dagen werden aangegeven. Tegen het einde van de werkdag werd deze arbeidskaart weer aan de arbeider teruggegeven.
 
     Stempel 'Bauabschnitt Groningen' werd gebruikt door het verzet om de werkkaart/arbeidskaart van de O.T. mee af te stempelen.
 
Istizin
Om zich af te laten keuren als O.T. arbeider, nam men wel eens thee met daarin een tablet Istizin. De volgende dag had men als gevolg daarvan diarree.
 
 
 
 
 
W.B.E. Westwall Bau Einsatz
Persoonsbewijzen van 'Spitters' kregen soms een stempel met de letters W.B.E.  Dit stempel stond soms ook op een 'Bescheinigung'.
 
Op 30 augustus 1944 komt het bevel van Hitler om de Westwall weer in staat van paraatheid te brengen en te verlengen via de IJssel, het Zwartemeer, de Smildervaart, om Assen heen en verder langs het Noord-Willemskanaal naar de Eems. Het zogenaamde 'putjesgraven' moest hier intensief worden aangepakt. Burgers werden daartoe gedwongen.
 
 
 
Ontruimingsbevel
Om de verwachte aanval van de geallieerden uit zee het hoofd te kunnen bieden, waren de Duiters begonnen met de aanleg van de Atlantikwall, een gigantisch stelsel van verdedigingswerken langs de kust van de Atlantische Oceaan. Scheveningen moest in die 'stalen muur' een belangrijk bolwerk worden. Om dat mogelijk te maken begint in 1942 in Den Haag en Scheveningen een kolossaal afbraakproces. Huizen moeten plaatsmaken voor de bunkers en de tankgrachten van de Atlantikwall. Gerekend naar het aantal huizen dat werd gesloopt en de verderel vernielingen, die door het graven van de tankgrachten werden aangericht, heeft Den Haag wellicht het meest van deze ingreep te lijden gehad. De Scheveningse pier ging in vlammen op, de Scheveningse Bosjes en de helft van het Haagse Bos werd gekapt en tussen Wassenaar en Kijkduin werd een strook van enkele honderden meters breed volkomen kaal geslagen. Alleen al in Den Haag werden in de jaren 1942-1944 ongeveer 28.000 woningen verlaten; een groot aantal hiervan werd gesloopt om plaats te maken voor kustverdedigingswerken of om de Duitse kustartillerie schootsveld te verschaffen. Ruim 3000 woningen werden gesloopt. Meer dan honderdduizend Hagenaars werden gedwongen te verhuizen. Uit Velsen evacueerden ongeveer 25.000 mensen, uit Zandvoort ruim 8.000. Van Den Helder tot Zeeuws-Vlaanderen raakten binnen twee jaar als gevolg van deze evacuaties in totaal zo'n 300.000 mensen op drift. Voor de getroffenen brak een tijd aan van grote onzekerheid. Waar moesten ze naar toe? Zij die niet voor eigen onderdak konden zorgen, werden per trein naar de noordelijke provincies gebracht. Begin december 1942, s'avonds laat, kwam op het station van Hoogezand een trein aan met ruim 400 van deze evacués uit de duinstreek. Veelal moeders met kinderen omdat de vaders of gevlucht waren naar Engeland (vissers) of elders in het arbeidsproces waren ingeschakeld door de Duitsers.
 
 
     
 
De verhuizer werd door het evacuatiebureau aangewezen.
 
 
 
Om te verhuizen had men ook weer een vergunning nodig.
 
 
Bewaking
De sabotage van het verkeer heeft geleid tot de instelling - op last van de vijand - van "bewakingsdiensten", welke wel eens het voordeel hadden dat men precies de NSB'ers ter plaatse leerde kennen, die van zulke diensten waren vrijgesteld. Zij boden bovendien sommige verzetsstrijders gelegenheid in de "sperr uren" op straat te zijn.
 
Opdat beschadigingen aan kabels, wegwijzers, spoorbanen e.d. zouden uitblijven, krijgen de burgemeesters van talloze gemeenten opdracht bewakingsdiensten te organiseren, waarvoor zij de nodige mannen uit de bevolking moeten rekruteren.
 
   
 
                 Oproep om wacht te lopen bij een dorsmachine.   Persoonsbewijs van één van de opgeroepen personen in kwestie.
 
Stro
Van bijzonder belang was het torpederen van stro-leveranties aan de vijand: stro diende voor de verpakking van granaten en er werd cellulose van gemaakt. In vele streken werden dors- en persmachines verwoest of onklaar gemaakt. In Zeeuws-Vlaanderen durfde geen boer meer voor de Duitsers te dorsen. En in de nacht van Hitlers verjaardag in april '44 had de K.P. overal in Noord-Brabant talloze stro-opslagplaatsen in brand gestoken.
 
        
Burgers werden opgeroepen wacht te lopen.
Bovenstaande tegels/bordjes werden in serie gemaakt. Het wandplaatje links is van gips. Bij de twee andere tegeltjes gaat het om een wit tegeltje dat werd beschilderd. In de jaren dertig en veertig gebeurde het veelvuldig dat o.a. witte Mosa tegels werden beschilderd en vervolgens verkocht.
 
Kraantje lek. 
De uitspanning "Kraantje Lek" stond in Overveen, aan de voet van de Blinkert, gemeente Haarlem. Zoals te zien op de tegel, stond er een holle boom in de buurt. Het verhaal gaat dat in vroegere tijden daar jenever uit een kraan werd geschonken. Dit kraantje lekte waardoor er steeds jenever uitdruppelde. Zo zou de naam zijn ontstaan.
 
 
 
Tegeltje waterwacht Haarlem 1942 - 1943. In de rand van het  tegeltje staat: "Ware burgers van alle stand, wachtten aan de overkant".
Daarnaast: Fabriekswacht.
 
 
  
 
 
Links: Schilderijtje kabelwacht 1941, Enschede.
Door het verzet werden er vaak telefoon- en electriciteitsdraden van de Duitsers doorgesneden. De Duitsers lieten daarom in juli 1941 de draden over een lengte van een paar kilometer bewaken door inwoners van Enschede. Alle mannelijke bewoners van 25 jaar en ouder werden verplicht deel te nemen aan die bewaking. Werd dit geweigerd of werd er sabotage gepleegd tijdens de wacht, dan zouden de mensen daarvoor gestraft worden, schuldig of niet.
 
Rechts: Schilderijtje op multiplex, Kabelwacht 1941, omgeving Hengelo.
 
  
 
Burgers in Zwolle werden opgeroepen om aangelegde verdedigingswerken en gebouwen te bewaken.
 
  
 
Iemand die werd afgekeurd voor het wachtlopen te Heemstede moest zich met bovenstaand briefje melden bij de 'Ordnungspolizei' te Bloemendaal. Met aangeniet dokters-attest.
 
 
Technische Noodhulp
Deze in opzet 'foute' organisatie, opgericht in 1941 naar analogie van de Technische Nothilfe in Duitsland, was - aldus de toelichting - te beschouwen 'als een blijvend orgaan voor belangrijke openbare hulpverlening van technische aard'. Als een van de taken werd genoemd 'het beveiligen van voor den staat en het openbaar leven belangrijke inrichtingen, terwijl bovendien hulp zal worden verleend bij rampen'. De landelijke leing van de Technische Noodhulp was Duits, functionarissen op plaatselijke of districtsniveau waren in de regel Nederlanders. Het lidmaatschap was op basis van vrijwilligheid, en na de eerste toevloed van voornamelijk NSB'ers en Duitsgezinden, hadden ook anderen zich als 'noodhulpers' aangemeld, omdat ze in die hoedanigheid gevrijwaard waren van tewerkstelling in Duitsland. Na de evacuatie van Arnhem ging de organisatie daar Technische Nooddienst heten. Tegenover de Duitsers zou dat een voortzetting van de Technische Noodhulp kunnen suggereren, en tegenover de Nederlanders was er de 'foute' bijklank enigszins mee weggenomen. Veel praktische betekenis had dit overigens niet; in elk geval voorzag de commandant (Veenstra) zijn briefjes van het stempel 'Commandant Technische Noodhulp'.
 
 
    
                                              Mouwband en draagspeld
 
Een Nederlandse M16 helm, voorzien
van het embleem van de Technische
Noodhulp aan de ene kant en het
rood-wit-blauw aan de andere kant.
 
 
 
 
De leden moesten contributie betalen en aan wekelijkse oefeningen deelnemen. In Nederland werd de Technische Noodhulp beschouwd als een vast hulporgaan van de politie. De leden waren tijdens hun werkzaamheden onderworpen aan de jurisdictie van het SS- und Polizeigericht.
 
       
 
Boven, v.l.n.r.
Ledenlijst van de E.H.B.O.- en Gasploeg; Plaatselijke groep NL/86 Assen. Hierop staan de namen van de leider en plaatsvervangende leider van de E.H.B.O.- en Gasploeg; 3 ordonnansen en 14 leden. Daarnaast het voorlopig legitimatiebewijs en de contributiekaart van een ordonnans. Hij werd lid op 18 maart 1944.
 
De TN is slechts enkele malen daadwerkelijk ingezet bij reddings- en opruimwerkzaamheden. Het bleef vooral bij oefenen en inspecties.
 
 
 
 
Sperr uren
Tijdens de 'Sperrstunden', mocht niemand op straat lopen. Wie voor zijn werk tijdens de avondlijke en nachtelijke uren over straat moest had daarvoor een legitimatiebewijs nodig, 'Ausweis' in het Duits, en 'Sonderausweis' had helemaal een magische klank.
 
  
 
"Houder dezes is gerechtigd zich van 20.00 uur tot 05.00 uur in de gemeente Heerenveen in de open lucht te bevinden en wel op weg van (c.q. naar) zijn/haar woning naar (c.q. van) de plaats van zijn beroepsbezigheden.
 
 
Armband 'Strassenerlaubnis'
Voor de leden van de hulppolitie werd het steeds moeilijker dienst te doen tijden de 'Sperrstunden'. Herhaaldelijk werd door de Ortskommandant gewezen op de risico's van het vertoeven buiten, zonder duidelijk onderscheidingsteken. Aanvankelijk kon worden volstaan met het dragen van een armband met het opschrift 'Politie', door diegenen die in het bezit waren van een legitimatiebewijs, afgegeven door de politiechef. Eind 1944 moest naast de politiearmband nu ook een armband worden gedragen met het opschrift 'Strassenerlaubnis'. Deze laatste was voorzien van een stempel met adelaar en hakenkruis.
 
  
 
 
 
 
 
Arbeidsinzet
De inschakeling van arbeidskrachten uit de bezette gebieden in Duitsland
 
De zware verliezen van de Wehrmacht aan mensen aan het Oostfront en de langere duur van de oorlog noodzaakten de Duitse nazi-leiders meer Duitsers voor militaire dienst op te roepen. Door het inschakelen van vrouwen kon het vertrek van de mannen uit het arbeidsproces gedeeltelijk worden gecompenceerd, maar de Duitse industrie werd in toenemende mate geconfronteerd met gebrek aan arbeidskrachten. Ondanks schoon klinkende arbeidsvoorwaarden slaagden de Duitsers er niet in voldoende vrijwilligers uit de bezette gebieden naar Duitsland te halen om de opengevallen plaatsen op te vullen. Er werd daarom begin 1942 een grootscheeps plan ontworpen voor gedwongen tewerkstelling, de 'Arbeitseinsatz'.
 
 
 
Deze persoon was (voorlopig) vrijgesteld van arbeidsinzet en krijgsgevangenschap.
 
Een beslissen datum in de trieste geschiedenis van de Arbeitseinsatz in Nederland is de dag van 22 maart 1942. Op die datum wordt de verordening nr. 42/1941 betreffende de verplichting tot het verrichten van diensten binnen Nederland gewijzigd. Het woord 'binnen' werd geschrapt en daarmee was de 'wettelijke basis' gelegd voor de gedwongen uitzending van een onbeperkt aantal Nederlanders naar Duitsland en nog oostelijker gebieden.
 
Door de Duitsers werden speciale commissies gevormd, die een onderzoek zouden instellen naar arbeiders, die in bepaalde bedrijven gemist konden worden. De bedrijven zouden worden 'uitgekamd', d.w.z. alle overbodige arbeidskrachten zouden er uit worden verwijderd. Deze commissies bestonden geheel uit Duitsers; de beruchte Fachberater hadden er een plaats in, vervolgens -naar nazigewoonte- een Leiter, een ingenieur en een vertegenwoordiger van de Rüstungsinspektion. Bij dit vieze werk waren dus geen Nederlanders betrokken, althans zij hadden slechts opdracht de papieren van de slachtoffers, die gedeporteerd zouden worden, in orde te maken. De Duitsers hoopten op die manier voor 15 mei 1942 zo'n dertigduizend man te kunnen vangen. De eerste vordering door middel van het uitkammen van bedrijven werd Holland-Aktion erstes Programm genoemd, ook wel Sauckel-Aktion, naar de man die in een later stadium op dit punt in Duitsland en in de bezette gebieden een beangstigende vermaardheid zou krijgen en daarvoor ook na de oorlog met zijn leven heeft moeten betalen. Nog in hetzelfde jaar, n.l. 9 september 1942, volgde de Sonder-Aktion Holland, zweites Programm, waarbij het contingent was vastgesteld op veertigduizend man.
 
Op 6 mei 1943 verscheen de beschikking nr. 43/1943, ondertekend door Smidt, betreffende de verplichting tot aanmelding voor de Arbeitseinsatz van alle mannen van 18 tot 35 jaar. De mannen moesten persoonlijk op het arbeidsbureau verschijnen en daar een formulier invullen, dat als eerste registratie dienst zou doen. Na het verschijnen van de oproep in de kranten kregen ze tien dagen de tijd. Gingen ze zich melden dan werd hun stamkaart (onmisbaar voor het verkrijgen van distributiebonnen) ingehouden. Wie vrijgesteld werd, omdat hij bijvoorbeeld in voor Duitsland belangrijke bedrijven werkte, kreeg geen stempel op zijn stamkaart. Wie onder de Arbeitseinsatz viel en zich niet had gemeld kreeg geen stempel in zijn stamkaart en dus ook geen levensmiddelenkaarten; hij werd praktisch veroordeeld tot de hongersdood. Slechts enkele categorieën waren van deze verplichting vrijgesteld, n.l. het personeel in overheidsdienst, de spoorwegen, P.T.T., personeel van de Nederlandse Bank, de leden van het voormalige Nederlandse leger, die immers apart werden opgeroepen door Christiansen en geestelijken.
 
       
 
Aanmelding Arbeidsinzet en Verklaring dat betrokkene is geregistreerd voor de Arbeidsinzet.
 
 
Verklaring van de NSB dat betrokkene, conform de Arbeidsinzet, werkzaam is als landarbeider bij een NSB boer.
 
Nederlanders die in de Arbeidsinzet werkten, bleven meerwerken om tegen te werken, ze formuleren het zo, dat zij bleven om erger te voorkomen, dat ze bepaalde maatregelen uitvoerden om de uitvoering van andere te kunnen verzachten. Ze legden de nadruk op hun tegenwerking, op hetgeen ze hebben kunnen redden en voorkomen, terwijl hun critici de nadruk leggen op de zaken waarin ze meewerkten, op de dingen die ze niet hebben kunnen voorkomen en op de gelegenheid, die ze de Duitsers boden, hun plannen uit te voeren. Het was immers een bekend feit, dat de Duitsers noch in eigen land, noch onder de hier te lande aanwezige NSB'ers voldoende geschikte krachten konden vinden om hun plannen uit door te voeren. Zonder de hulp van de vele goede Nederlanders met hun 'tactische' overwegingen zouden ze met hun handen in het haar zijn komen te zitten. Arbeidsbureau's werkgevers, politie bij het opsporen van contractbrekers, distributiekantoren (invoering 2e distributie stamkaart), de Joodse Raad bij de deportatie van joden,overal werd er medegewerkt.
 
 
Razzia's
In 1944 kwam de uitzending van arbeiders naar Duitsland praktisch tot stilstand. Enerzijds door massaal wordend weigering/verzet, anderzijds door tegenwerking van Duitse organisaties, die de productie van hun bewapeningsdoeleinden in Nederland in stand wilden houden. Na de slag bij Arnhem verviel dat motief. De kolen uit onze mijnen in Limburg, waar praktisch de hele industrie op draaide, konden niet meer vervoerd worden. Nu volgden grote razzia's in Rotterdam en vele andere plaatsen om de gevaarlijk geachte 'weerbare mannen' (17 t/m 40 jaar) als werkkrachten naar Duitsland af te voeren.
 
 
 
Dwangarbeiders
In de laatste maanden van de oorlog speelt de bezetter zijn laatste troef uit: jongens en mannen worden opgeroepen voor arbeid in Duitsland en de lokprijs is voedsel. Tientallen verhongerde jonge kerels bezwijken; met worsten en broden onder de arm trekken zij door de stad, begeleid door Duitse soldaten. Als de vrijwillige aanmelding ondanks het lokaas toch niet voldoende arbeidskrachten oplevert, wordt in januari de algemene arbeidsdienstplicht voor alle mannen van achttien tot veertig jaar afgekondigd en er worden razzia's op grote schaal georganiseerd.
 
Op 25 juli 1944 werd Goebbels benoemd tot gevolmachtigde voor de totale oorlogsinspanning (Reichsbevollmächter für den totalen Kriegseinsatz). Een van de resultaten van deze nieuwe regeling was de poging om alleen al uit West-Nederland zeshonderdduizend mannen te halen. Voor dat doel werden nieuwe organisaties in het leven geroepen met steeds meedogenlozere kerels aan het hoofd. Eind 1944 kwam hier de Reichsamtleiter Liese aan, die een aparte Arbeitseinsatzstab formeerde, waarmee hij, met behulp van de Weermacht, de klopjacht op onze mannen organiseerde. Daarnaast kwam er een steeds grotere behoefte om tegen de oprukkende geallieerde legers stellingen op te werken, waarvoor men opnieuw met behulp het leger op mensenjacht uittrok. Voor deze z.g.n. Gemeindeaktionen (zo genoemd omdat ook de burgemeesters werden ingeschakeld en verantwoordelijk gesteld) werd een speciale slavendrijver naar Nederland gezonden, die luisterde naar de naam van Schmerbeck.
 
De algemene gevolmachtigde voor de totale oorlogsinspanning, Liese, verplichtte bij beschikking van 14 december 1944 alle mannen, geboren in de jaren 1905 tot en met 1928 en woonachtig in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht, in het kader van de arbeidsinzet te gaan werken. Alleen de mannen die volstrekt noodzakelijk waren voor de overheidsdiensten, de voedselvoorziening en de oorlogsindustrie, konden een bijzonder algemeen geldig bewijs van vrijstelling krijgen; alle andere tot dan toe uitgereikte bewijzen van vrijstelling zouden ongeldig worden verklaard. Dankzij een uitdrukkelijke verklaring van de Nederlandse regering in Londen en de actie van de illegale pers is deze maatregel algemeen gesaboteerd. Ook de bischoppen van Utrecht en Haarlem hebben er het hunne toe bijgedragen dit eenheidsfront op te bouwen. Mondeling en schriftelijk hebben zij aan alle functionarissen en aan alle werkgevers het wachtwoord uitgegeven, zich niet aan te melden en geen vrijstelling aan te vragen.
 
Gemeinde Einsatz
In oktober 1944 volgden hevige razzia's, nadat gebleken was dat aan de oproeping voor de Gemeinde Einsatz onvoldoende (en eerst onder zware druk) gehoor werd gegeven (Amersfoort, Utrecht, de Veluwe, Franeker en Harlingen, het Gooi, Sneek, Leeuwarden), alsook de gijzeling van vooraanstaande burgers (Lichtenvoorde, Zelhem, Aalten Winterswijk, Wisch, Doetinchem). In Apeldoorn werden op 2 oktober 6 illegalen en twee geallieerde piloten gefusilleerd en, opdat de aanmelding voor het 'spitten' zou worden gestimuleerd, op de drukste verkeerspunten neergelegd. Bij wijze van represaille werden steeds vaker, dan hier, dan daar, gevangenen in het openbaar terechtgesteld.
 
 
 
  
 
Winterswijk               Zelhem
 
De Duitsers namen mensen in gijzeling om arbeiders af te dwingen
 
In Winterswijk dreigt direct levensgevaar voor gijzelaars wanneer onvoldoende mensen zich zouden melden voor werkzaamheden in de provincie Gelderland.
 
In opdracht van het "SS komando Zevenaar" zouden gijzelaars worden gefusillieerd wanneer de inwoners van Zelhem zich niet zouden melden voor de vrijwillige tewerkstelling tot het verrichten van grondwerk in de provincie Gelderland.
 
Adam in ballingschap
Kampkrant Groot-seminarie Haaren
 
In Noord Brabant kwamen twee z.g. gijzelaarskampen, eentje in St. Michielsgestel, de andere in Haaren. In deze 'kampen' werden veelal vooraanstaande burgers geinterneerd. Deze preventieve gijzelaars zoals de gevangenen werden bestempeld stonden met hun leven borg in geval van sabotage activiteiten door het verzet.
In het gijzelaarskamp Haaren verscheen medio augustus een kampkrant, bij de eerste druk nog zonder naam, maar bij de tweede druk van 29 augustus 1942 is er een naam voor de krant: Adam in ballingschap.
 
          
 
Kampkrant Adam in ballingschap; vlnr:
Nummer 3; 05-09-1942. Hoofdartikel over Prof. Dr. L.J. van Holk, leider van de Volksuniversiteit en een artikel over Henri Nolle, goochelaar.
Nummer 4; 12-09-1942. Hoofdartikel betreft een interview met Mgr.  F.N.J. Hendrikx, Vicaris Generaal van het Bisdom Den Bosch.
Nummer 7; 03-10-1942. Interview met/artikel over de gebroeders Andriessen; Willem en Hendrik.
Nummer 9; 17-10-1942. Interview met/artikel over Prof. Dr. Jr Goudriaan over de geschiedenis van het Seminarie.
 
De laatste editie in Haaren is nummer 19 van 1 januari 1943. In St. Michielsgestel verschijnt de laatste uitgave nummer 21/22 van 23 januari 1943.
 
In nummer 7 van 3 oktober 1942 staat een overzicht van het aantal geinterneerden, verdeeld naar de provinciën:
 
Groningen:                    13
Friesland:                        9
Drenthe:                         7    
Overijssel:                     50
Gelderland:                    69
Utrecht:                         31
Noord-Holland:              111
Zuid-Holland:                137
Zeeland:                         24
Noord-Brabant:               92
Limburg:                         56
 
Totaal:                         599 Personen
 
                              
 
De NSB riep zijn leden op tot het verrichten van graafwerk in de frontsector Arnhem. Het streven was om 1000 man aan het werk te zetten.
Arbeidsvoorwaarden: Vijf gulden loon per dag plus een uitstekende voeging.
 
 
 
"Aan en achter het front wordt de nieuwe geest geboren, die al het lauwe en halve zal uitbannen. Dáár eerst krijgt het begrip "kameraadschap" zijn diepsten zin".
Getekend; H.L.G. Ouwerkerk.
 
 
 
WERKEN IN DUITSLAND
 
Gewestelijke Arbeidsbureaus
Met ingang van 1 mei 1942 voerde de bezetter de Gewestelijke Arbeisbureaus in. De oude naam 'Arbeisbeurs' verdween, want een beurs doet te veel denken aan koopwaar en onze arbeiders waren geen koopwaar. Het doel van de arbeidsbureaus is, om de mens de arbeid te bezorgen, die hem ligt, opdat er meer en meer arbeidsvreugde mag komen, zo redeneerden de Duitsers. Maar het arbeidsbureau was, net als de andere, gewoon een instelling ten behoeve van de Duitse oorlogsmachine. Een grote steun voor een slecht doel. Duizenden werklozen gingen voor de oorlog de grens over om in Hitlers oorlogsindustrie te werken. De Nederlandse overheid ging dat zelfs verplicht stellen. Ongehuwde mannenn die weigerden in Duitsland te gaan werken, kregen geen uitkering (steun) meer. Het intrekken van de steun was allesbehalve een onschuldige maatregel. Voor vele gezinnen betekende dit een onmiddellijke bedreiging met brodeloosheid en een onmogelijkheid het gezin in stand te houden. Dus gingen al vóór de oorlog tienduizenden Nederlandse jongens naar Duitsland. Als een soort dwangarbeiders van de eigen regering.
 
'Vrijwillige arbeid'
In 1940 was de vrijwilligheid om te werken in Duitsland al niet meer dan schijn. Hoewel er nog geen aanmeldingsplicht voor werklozen bestond, konden de ambtenaren van de arbeidsbeurzen werkloze mannen tot arbeid in Duitsland verplichten op straffe van inhouding van de steungelden. Hetzelfde gold voor hen, die van de armenzorg ontvingen. Op 25 juni 1940 werd er een bericht aan alle gemeentebesturen gezonden, dat werk in Duitsland als "passende arbeid" beschouwd diende te worden, arbeid dus, die de gesteunde verplicht was te aanvaarden. Het sluitstuk op deze regeling bevatte de circulaire van 2 oktober 1940, waarin werd medegedeeld, dat ten aanzien van persoonen, die hun arbeid in Duitsland hadden verlaten en naar Nederland waren teruggekeerd, in het algemeen moest worden aangenomen, dat zij vrijwillig werkloos waren geworden en deswege niet voor ondersteuning enz. in aanmerking kwamen.
 
Merkwaardig is dat de Gewestelijke Arbeidsbureaus in de eerste naoorlogse jaren hun hele oorlogsadministratie hebben vernietigd.
 
  
 
Een half miljoen Nederlanders werden, aanvankelijk via administratieve maatregelen van de Gewestelijke Arbeidsbureaus, later ook door wilde klopjachten, ingelijfd in de Duitse oorlogsmachine, als werkkrachten in fabrieken, bij het aanleggen van verdedigingswerken, enz. enz. Deze jacht op mensen is allengs naarmate de oorlog voortduurde de alles overheersende factor van het Duitse beleid en het Nederlandse leven in bezettingstijd geworden. Alleen tegen deze achtergrond kunnen de gedragingen van ambtenaren, werkgevers en arbeiders beoordeeld worden, is de vorm en de felheid van het ondergrondse verzet te begrijpen en is er iets na te voelen van de schrik en onsteltenis, die de Duitse bezettingshorden in Nederland hebben gezaaid.
 
 
  
 
 
Afbeelding boven; paspoort, alleen geldig voor Duitsland; treinkaartjes
 
 
 
 
 
Het was opvallend hoeveel medewerking de Nederlandse autoriteiten gaven. Normaliter duurde het een hele tijd voor je een pas kreeg, maar de mensen die in Duitsland moesten gaan werken kregen een pas binnen drie dagen. Ook de gemeente werkte mee, want je had een verklaring van de burgerlijke stand nodig en die verscheen prompt, met een handtekening eronder van een gemeenteambtenaar. En het arbeidsbureau had een keurig arbeidscontract opgemaakt. Van Nederlandse zijde dus helemaal netjes geregeld.
 
 
               
 
 
 
 
3 documenten van dezelfde persoon.
 
1. Bunker ausweis. Alleen op vertoon van dit pasje mocht deze Nederlandse arbeider een schuilkelder in bij een luchtaanval. Russische dwangarbeiders werden b.v. niet toegelaten. 12 juni 1944.
 
2. Mein letzter wille. In geval van ziekte, verwonding of sterven moest een priester worden geroepen.
 
3. Legitimatie pasje. Firma Ruhr Chemie.
 
Van Honk, 'weekblad voor de Nederlandsche werkers in Duitschland.
8 juni 1942
11 juni 1943
 
 
Van Honk
 
Dit was een 'front' blaadje dat op sommige plaatsen in Duitsland onder de Nederlandse arbeiders verspreid werd. In 1942 redigeerde Ernest Michel in Berlijn het blad. Hij vloog al in november 1941 wegens ondisciplinair denken de NSB uit. Van Honk had de pretentie 'als een soort bemiddelaar op te treden tussen het Duitse volk en de naar Duitsland gekomen Nederlandse werkers'. Ook al had het maandblad onmiskenbaar een nationaal socialistische signatuur, voor de Nederlandse arbeiders waren er weining alternatieven.
 
         
 
 
Links: Brief van de 'Krankenkasse'.
Deze Nederlander had zich tijdens zijn verlof in Nederland ziek gemeld. Hem werd te kennen gegeven zich zo spoedig mogelijk te melden bij zijn werkgever in Duitsland.
 
Midden: Wanderpersonalkarte.
Op deze kaart van een Nederlandse binnenvaartschipper werd bijgehouden welke artikelen de schipper van de Duitse distributiedienst had ontvangen.
 
Rechts: Briefverkeer met het buitenland, Nederland in dit geval, werd streng gekontroleerd.
   
 
 
 
 
      
Fremdenpass van een Nederlandse "Arbeiterin".
 
Fremdenpass.
Een Fremdenpass was een identiteitsbewijs voor niet-Duitsers die tijdens de oorlog op Duits grondgebied verbleven. Het was zogezegd een verblijfsvergunning voor langere of kortere tijd. Meestal ging het om mensen die te werk waren gesteld en gedurende die tijd ook in het Duitse Rijk woonden.
 
 
    
 
Een z.g. 'Vorläufiger Fremdenpass' van een Nederlandse kapitein. Getuige de politiefoto (nummer op de borst) is hij mogelijk opgepakt; Dresden 1944.
 
       
 
Nog een 'Vorläufiger Fremdenpass' van een Nederlandse arbeider, werkzaam in Wilhelmshafen.
 
 
Arbeitsbuch van een Nederlander met bedrijfspas in metalen houder.
 
Arbeitsbuch
Personen van Duitse nationaliteit konden vanaf 1939 voortaan worden verplicht arbeid te verrichten of een vak te leren op een hun door de overheid aangewezen plaats, dit heette Dienstverpflichtung. Op niet nakomen van deze verplichting stond boete of gevangenisstraf. De arbeiders gingen naar de wapenindustrie, de chemische industrie, de auto-industrie en het verkeerswezen. Vanaf 1939 waren aanstelling en ontslag alleen nog maar mogelijk met toestemming van arbeidsbureaus. Elke verandering werd in ieders Arbeitsbuch genoteerd. Na het uitbreken van de oorlog in 1939 werd de Dienstverpflichtung een mobilisatiebevel en waren de Duitse arbeiders gelijkgesteld met de militairen.
 
 
 
 
Er bestond een wisselwerking tussen front en achterland. Naarmate er ginds meer slachtoffers vielen werd de druk op de achtergeblevenen zwaarder. Steeds weer moesten nieuwe lichtingen opgeroepen worden om de opengevallen plaatsen aan de fronten aan te vullen. Dit betekende tevens dat in de maatschappij zelf een steeds strenger onderscheid gemaakt diende te worden tussen werkzaamheden en bedrijven, die van direct belang waren voor de oorlogsvoering, en de bedrijven, die vanuit dit oogpunt niet als strikt noodzakelijk, dus als luxe beschouwd konden worden. Er ontstond aldus een voordurende stroom van arbeiders uit de laatstgenoemde soort, n.l. de "nicht kriegswichtige" bedrijven, naar de eerste soort, de "kriegswichtige  bedrijven. De organisatie en uitvoering hiervan vroeg niet alleen een volledige registratie van alle arbeiders, ook hun bewegingen moesten geadministreerd kunnen worden en tevens de bedrijven waarin ze werkten.
 
Aangezien Hitler en zijn handlangers vrijwel onmiddellijk na de machtsovername met hun miitaire voorbereidingen voor de grote dag begonnen, dateren de eerste maatregelen op het gebied van de arbeidersregistratie dan ook al uit 1934. Op 15 mei 1934 komt tot stand het "Gesetz zur Regelung des Arbeitseinsatzes" waarbij aanstelling en ontslag in bepaalde (natuurlijk kriegswichtige) bedrijven slechts met toestemming van hogerhand konden geschieden. Op de dag, dat de Duitsers Polen binnenvielen, werd bij decreet van 1 september 1939 deze aanstelling- en ontslagvergunning voor alle bedrijfstakken ingevoerd. Op deze wijze kon de staat het verloop van arbeidskrachten nauwkeurig volgen. Toen de noodzaak steeds groter werd de arbeiders daar te werk te stellen, waar ze het meest nodig waren, volgde de wet op de dienstsverplichting. Een arbeidsboek registreerde van elke arbeider gedrag en veranderingen van betrekking. Ook in Nederland hebben de Duitsers getracht een Arbeidsboek voor elke arbeider in te voeren. De poging is mislukt. Zoals het met de mensen ging, ging het ook met de bedrijven zelf, die eveneens werden geregistreerd en naar goeddunken van hogerhand konden worden gesloten.
 
       
Brief met enveloppe verzonden uit een werkkamp bij Leipzich.